Mijn vader had een houten been

Over schaamte en trots

Er werd nooit gesproken over het houten been van mijn vader. Het was er gewoon en het was er overduidelijk. Zoals hij liep, zo liep niemand. Toen hij nog fietste, was het nog duidelijker. Hij fietste op een ‘doortrapper’, waarvan de rechter pedaal was vastgezet. Met één been rond draaien. Hij kocht een auto toen de automatische versnelling (Daf!) was uitgevonden. Het gaspedaal was van rechts naar links verplaatst. Maar zijn houten been was nooit onderwerp van gesprek.

De kinderen kregen het houten been nooit te zien. Mijn vader was een trotse en wat ijdele man. Bovendien werden ingewikkelde en emotionele kwesties überhaupt niet besproken in die tijd. Ik meen me te herinneren dat ik wel eens stiekem heb gekeken op de slaapkamer van mijn ouders en dat ik gezien heb dat het been tegen een stoel stond. Maar daar ben ik niet zeker van. Het kan ook zijn dat een van mijn brutale zussen mij heeft verteld dat zij het gezien had. En dat mijn weelderige fantasie het verhaal heeft opgeslagen alsof ik zelf met heldenmoed op onderzoek uitging en een gruwelijke ontdekking deed: een houten been!
Ik heb mijn vader voor het eerst zonder zijn prothese gezien in de laatste maanden van zijn leven. In die fase van zijn leven had hij trots en ijdelheid ingewisseld voor de wil om zo snel mogelijk te sterven.

Ik herinner mij dat het in ons gezin wet was om des morgens aangekleed en gewassen aan het ontbijt te verschijnen. Die wet hoorde ongetwijfeld bij een nieuw burgerlijk leven van de naoorlogse middenklasse. Maar het ook veel te maken met de wet van mijn vader en zijn houten been. Nooit zagen wij hem in pyjama of ochtendjas. Zo wilde hij niet gezien worden en vaders wil is wet. Zelfs veel later, als opa, beval hij mijn achtjarige zoon om zich eerst aan te kleden. Op een vroege zondagochtend – een weekendje bij opa na de dood van mijn moeder – zat het ventje naar een kinderprogramma van de VPRO te kijken. En toen opa zich vertoonde in vol ornaat, moest kleine Marijn zich eerst gaan aankleden, zijn haren kammen en dan mocht hij TV komen kijken.

Ik herinner me niet dat er door anderen ooit iets lelijks werd gezegd over dat houten been. Maar misschien heb ik dat wel verdrongen, want er werd in mijn jeugd tamelijk hard en meedogenloos omgesprongen met lichamelijke onvolkomenheden. Zo ben ik vaak genoeg uitgemaakt voor “schele” of “brillenjood” vanwege mijn lichte vorm van bijziendheid.

Schaamte herinner ik me wel.. En schuldgevoel!, want je behoort je niet te schamen voor je vader. Maar mijn vader kon ook zich ook zo opzichtig gedragen in mijn bijzijn. In de kerk bijvoorbeeld. Zo’n overdreven tocht door het middenpad in een volle kerk, en als eerste gaan staan bij het Credo. Mijn vader was een lange man en dus zag de hele kerk hem als eerste staan. “Credo in unum deum, patrem omnipotentem.”  Ik schaamde me, om me dáár dan weer schuldig over te voelen.

Maar dat is niet zo gebleven.
Ik weet wel ongeveer wanneer mijn stemming is omgeslagen, wanneer mijn schaamte veranderde in trots. Trots op mijn vader. Trots op de man die schijt had aan wat andere mensen van hem vonden. Trots, omdat gezien mocht worden wat deze man had bereikt in zijn leven, ondanks zijn houten been.

Het is zomer en het gezin bivakkeert in een huisje in Zeeland. We gaan elke dag naar de zee. Moeder gaat niet mee. Er moeten kleren worden gewassen. En luiers.  Vader gaat met de kinderen naar het strand. Bespaar me de details. Ik haat het leven op een strand. Nog steeds. Het is primitief en smerig. Het is een gevangenis van zand, zout en zon. Voor mij is het een diepe afkeer van iets ellendigs en die afkeer maakt ook nog eenzaam. Niemand haat het strand. Alleen ik. Ik kan me ook niet voorstellen dat ik er als 12-jarige van heb genoten. Dat kan gewoon niet! Het is warm. Mijn vader zit te zweten. Hij zit in zijn hemd. De brede leren band van ‘het been’ loopt schuin over zijn borst en linker schouder. Dat moet met dit warme weer een extra last zijn. Hij draagt uiteraard geen korte broek. Stel je voor! Maar op enig moment wordt het hem te veel. Hij besluit verkoeling te zoeken in de branding. Hij wil het koele zeewater voelen tegen zijn benen. Been. Een praktisch probleem: hoe voorkom je dat de prothese te lijden krijgt onder het zoute water…

In mijn herinnering gaat het snel en zit er weinig tijd tussen het moment dat mijn vader oppert dat het heerlijk moet zijn in de branding en het moment dat ik hem verderop aan de waterlijn zie staan. Die grote opzichtige vader van mij. Zijn lange broek is tot kniehoogte opgerold. Hij heeft een plastic zak om zijn rechter voet en onderbeen. Een paar lelijke elastieken er omheen. De hele wereld kijkt.

Ik zal me wel geschaamd hebben. En ik zal me wel schuldig gevoeld hebben. Of misschien ook niet. Ik moet toch ook gevoeld hebben dat mijn vader het heerlijk vond. Even weg van dat hete zand. Even de verkoeling. Mijn afkeer van het strand van het strand was misschien het laatste zetje om mijn vader te gunnen schijt aan de wereld te hebben. Om bevrijd van zand- en zon-ellende uit volle borst te roepen hoe heerlijk het is in de branding. Om te willen zingen. “Credo in unum deum, patrem omnipotentem.”

 Uiteindelijk ben ik trots geworden op mijn trotse vader.

Dit bericht werd geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie